Met "nostalgie de l'horizon" hoog in het vaandel.

wapenschild

Geslacht Zetteler reislustig en ondernemend.

Geen enkele naald is scherp aan beide uiteinden. Deze oosterse wijsheid is als een spiegel, waarin het leven ons confronteert met de voortdurende afwisseling van voor- en tegenspoed. Een stamboom zou je de vormgegeven blauwdruk van dat leven kunnen noemen.

Het geslacht Zetteler is rijk aan drama. Als een rode draad door inmiddels negen generaties weeft zich een patroon, waarin alles lang duurt, behalve vaak het leven zelf.

De lijnen van onze vroegste voorouders ­- of die zich nu Sitler, Van Zetteler of gewoon Zetteler noemden - gaan zonder twijfel terug naar de prilste middeleeuwen. Die paden echter naar de allerdiepst verborgen wortels blijken onbegaanbaar voor onze zoektocht. Generaties die na ons komen mogen zich - met deze genealogie op zak - een weg dieper terug banen.

Wij pakken de draad op in de Verenigde Nederlanden halverwege de jaren veertig van de achttiende eeuw. Napoléon Bonaparte was nog niet gesignaleerd, maar de contouren van de Bataafse Republiek tekenden zich reeds vaag af.

Met de nodige fantasie zouden we ons land toen een monarchie kunnen noemen, althans wanneer we de ware krachtsverhoudingen tussen stadhouder Willem IV en de oppermachtige staten even buiten beschouwing laten.

Het blijft vooraleer een raadsel wat onze stamvader Friederich August Zetteler heeft bewogen ons land op te zoeken.

Geboren rond 1720 in het Duitse Hessen Darmstad trekt rond 1740 de dan 20-jarige Friederich, die in Duitsland nog Sitler heette, westwaarts. Waarschijnlijk te voet, met in zijn knapzak een forse voorraad goede moed. De aantrekkingskracht van de Verenigde Nederlanden lag destijds niet in het rooskleurige economische klimaat, want de kronieken verhalen van behoeftige tijden. Zeker voor het 'gemene volk', waartoe ook Friederich zich moet hebben gerekend.

Hij belandt tenslotte in Breda, neemt daar de naam Zetteler aan en huwt er in 1749 de dertig jarige Willemina Streuyk uit Werkendam. Het huwelijk vindt plaats in een tijd, waarin Willem 1V tevergeefs de historisch gegroeide macht van de regentenfamilies en de oppermachtige Staten tracht te breken. Het is een tijd, waarin de gegoede families met ijzeren hand de eigen beurs spekken, terwijl het 'gemeen arbeidersvolk intussen vergaat van kommer en kwel en de armenhuizen liggen opgepropt'.

De lange jaren van oorlog met zo ongeveer alle ons omringende landen moeten ook voor Friederich hectisch zijn geweest: vooral met een rijksschatkist waarvan de bodem voortdurend nadrukkelijk in beeld was. We lezen: de Staten radeloos, de Borger neringloos, en de ambten talleloos, 't verkopen straffeloos, de lasten eindeloos. En ieder hopeloos!

Maar Friederich moet een echte ijzerbijter zijn geweest: ondernemingszin kunnen we onze stamvader, waarvan we niet weten welk beroep hij uitoefende, niet ontzeggen. Die ondernemingszin komt verderop, wanneer de stamboom langzaam vorm krijgt in twee forse takken, steeds nadrukkelijker naar voren.

Wat hij ook verwierf fortuin heeft Friederich hier niet gemaakt. Tenminste als we afgaan op de twee 'Pro Deo' aangiftes van zijn overlijden op ruim 80­jarige leeftijd in juli 1801 in Den Haag en dat van zijn vrouw Willemina veertien jaren eerder.

Spijkerhard

Bij gebrek aan spijkerharde bewijzen gaan we er hier in deze genealogie van uit, dat de Zettelers met aan het hoofd stamvader Friederich August vanuit het Oosten naar Nederland zijn gekomen. In het gedenkboek 'Van Vernis­stokerij op aarden grond tot modem chemisch bedrijf' ter gelegenheid van het 125­jarig jubileum van de Rotterdamsche NV Lak-, Vemis­ en Verffabriek Molyn & Co. laat de auteur letterkundige J. de Boer echter zijn fantasie wellicht een tikkeltje te ver de vrije loop, wanneer hij zonder harde bewijzen of betrouwbare bronnen de Zettelers uit Schotland ons land binnen laat trekken. We laten het hier bij deze vaststelling. De Boer noemt de Zettelers overigens terecht een ondernemend geslacht, dat hij beschrijft als reislustig.

Met gevoel voor "understatement" constateert De Boer dat de Zettelers "áltoos een nostalgie de l'horizon hebben gehad". Dat kwam de familie Molyn, de grondleggers van het Rotterdamse bedrijf overigens goed van pas, want die nostalgie heeft vooral in de reizende en vertegenwoordigende takken van het bedrijf buitengewoon groot nut afgeworpen.

Niet voor niets siert een fier op de achterpoten staand van ongeduld trappelend hert met fors gewij ons familiewapen. Het dier ademt dadendrang, ondernemingszin en de wil tot ontdekken. Zettelers nemen doorgaans, zo lees ik tussen de regels door, het initiatief Niet altijd met onverdeeld succes, zoals de genealogie ons ook laat zien.

We worden niet terloops even in dat gedenkboek van Molyn 'aangestipt'. De in 1820 in Rotterdam geboren Willem Frederik Zetteler werkt zich binnen Molyn op van eenvoudig reisbediende tot directeur. Diens in 1860 geboren zoon Willem Frederik jr. (die binnen Molyn het cijfer II voert), zet de lijn van zijn vader onverkort door. Hij is sedert 1895 de oudste firmant-leider bij Molyn & Co. en staat tot 1918 aan het hoofd van het bedrijf

De Bourghelles

Reislust en ondernemingszin zijn dus rode draden die stevig in onze genealogie zijn geweven. Ook in de zeevaart tellen we mee, al is de tol die daarvoor betaald moet worden hoog.

Voor we het ruime sop kiezen moeten we nog melden, dat de naam Zetteler tijdelijk werd ingeruild voor het Franse De Bourghelles.

De verklaring voor het gebruik van die naam is zeer plausibel. In 1790 duikt de naam De Bourghelles in onze stamboom op, wanneer het derde kind van stamvader Friederich August en Willemina, zoon Frederik Tobias in het huwelijk treedt met de Waalwijkse Anna Judina de Bourghelles de la Vacquerie. Haar voorouders kunnen Hugenoten zijn geweest. Hoewel er in die kringen onderling veel getrouwd werd, was dat natuurlijk lang niet altijd het geval. Evenmin wat betreft het huwelijk van Frederik Tobias met Anna Judina. Haar 'voornaeme' naam spreekt echter zo tot de verbeelding, dat een van de zonen van Frederik Tobias, Wijnand Johannes besluit 'De Bourghelles' zelfs voor de eigen familienaam te plakken. Als manufacturier en winkelier te Vlissingen en later te Rotterdam, moet dat toen indruk hebben gemaakt. Zeker in een tijd waarin de Fransen in de Verenigde Nederlanden vaak de lakens uitdelen.

Een bijkomend, maar zeker niet onbelangrijk argument daarbij zou kunnen zijn dat zo'n Franse naam de machthebbers milder kon stemmen. Omdat ons geslacht veelal uit kleine zakenlieden, kleermakers, manufacturiers etc. bestond, was zo'n Franse naam veilig en mooi meegenomen.

Tegen het eind van de achttiende eeuw krijgen De Zeven Verenigde Nederlanden opnieuw te maken met een Franse invasie, waarna Napoléon Bonaparte de komende decennia zijn stempel onuitwisbaar zal drukken op ons land. Via een echte burgerlijke stand maakt Napoleon korte metten met de chaos op de registratie van namen.

Tweesprong

Met Frederik Tobias, de zoon van onze stamvader, die zich als manufacturier in de Hoogstraat bij de Lamsteeg in Rotterdam vestigt staan we op een cruciale tweesprong in de stamboom. Hier vertakt de stam zich in twee forse twijgen, die we voor het gemak de A en de B tak zullen noemen.

Frederik Tobias en Anna Judina krijgen zes kinderen, waarvan er een dood wordt geboren en Frederik August in 1794 maar een maand leeft. Het zijn echter de zonen Wijnand Johannes (1791) en zijn jongere broer Willem Frederik (1797), net als zijn broer manufacturier in Rotterdam, die vorm geven aan beide takken, die overigens bijzonder kinderrijk zijn geweest. Anno 1998 spreken we over een 'uitgebreide negende generatie'.

Reislustig

In beide takken valt voortdurend de eerder geconstateerde 'nostalgie de l' horizon' op: de drang naar onbekende verre verten en nieuwe werelden. Of dat, zoals in de B-tak nu voortvloeit uit vaak zakelijke, dan wel handelsoverwegingen, of in de A-­Tak onder meer uit liefde voor de zee.

Twee zonen van Wijnand Johannes (A-­Tak) kiezen als kapitein ter koopvaardij het mime sop: Wijnand Johannes Bourghelles Zetteler (1823-1901) en zijn jongere broer Jan David Peters Zetteler (1831-1876). De laatste - reeds op 45-jarige leeftijd te Probolingo op Oost Java overleden zoon - lijdt in 1866 schipbreuk met zijn Barkschip Joannes ter hoogte van Kaap de Goede Hoop.

Kapitein Zetteler is vanuit Bassein op weg naar Falmouth als zijn schip ter hoogte van de Kaap in vliegende storm vergaat. Hij weet het er met zijn 13 koppige bemanning na een tocht vol ontberingen in twee reddingssloepen niettemin levend vanaf te brengen.

Kranten in die dagen staan bol van het bloedstollende relaas van de stuurman van de Joannes, die het bevel voert over een van de sloepen. Zestien dagen dobberen de mannen tussen dood en leven rond voor ze door schepen worden opgepikt.

We kunnen het niet laten hier een stukje van het relaas van de stuurman weer te geven, die met 7 man stuurloos ronddobberde: '...Sedert dien tijd hebben we gedurende 17 dagen in de boot rondgezwalkt, aan den grootste ellende ten prooi, daar wij niet te eten hadden dan oranje kleine pompoenen, waarvan wij er dagelijks slechts één nuttigden, zoodat onze krachten van dag tot dag afnamen .... '

'...Op den zeventienden dag was de honger zoo danig gestegen, dat wij beraadslaagden om een onzer te slagten en ons met diens vleesch te spijzigen...Eenige onzer hadden reeds de knopen van de kleren gesneden om op te kauwen .... '

Beide sloepen worden tenslotte gevonden en Jan David Peters Zetteler zet behouden voet op Nederlandse bodem op 22 september 1866 te Nieuwendiep. Om vervolgens weer onvervaard het zeegat te kiezen, zoals het een Zetteler tenslotte betaamt.

Grenzen

Aan de drang grenzen te verkennen liggen voor de oudste zoon van Wijnand Johannes, de in 1812 geboren Frederik Tobias, weer andere motieven ten grondslag. Als kleermaker en winkelier vestigt deze zich in 1832 in Vlissingen. Zijn bedrijf gaat er echter failliet. Waarschijnlijk achtervolgd door schuldeisers emigreert Frederik Tobias in 1848 naar Amerika, het land van de onbegrensde mogelijkheden. Een enorme onderneming, want Frederik en zijn tweede echtgenote Sara Jacoba Smith uit Vlissingen gaan scheep met een tiental kinderen uit hun beider huwelijken. Om in Milwaukee een nieuw bestaan op te bouwen.

Een kijkje op de 'B-Tak' brengt ons bij de al eerder genoemde manufacturier Willem Frederik (1797) en diens voortvarende zoon en kleinzoon de naamgenoten Willem Frederik. Beiden hebben zoals vermeld hun stempel gedrukt op het vernisfabriekje dat de Rotterdamse schilder François Adriaan Molyn Danielszoon de zesde mei 1828 als schilderswerkplaats startte in de Eerste Lombertstraat, ergens in Kralingen.

Zowel de derde, de vierde als de vijfde generatie van deze Willem Frederik-Tak (of de B Tak) hebben twijgen opgeleverd binnen dat bedrijf.

Voor de Zettelers was Rotterdam de uitvalsbasis. Beide takken kwamen, anders dan nu het geval is, regelmatig bij elkaar

over de vloer. Zo blijkt in 1849 de kantoorbediende W.F. Zetteler te zijn verhuisd naar de landelijke omgeving van de 'tegenwoordige Jan van Loonslaan, in Den Tuyn 0-118'. Die verhuizing moet te maken hebben gehad met de gezondheidstoestand van de oudste zoon, de in 1820 geboren Willem Frederik, de latere 'reisbediende' bij Molyn. Wanneer deze zoon Willem Frederik zestien jaar is verlaat hij het ouderlijk huis aan de Hoogstraat en geeft de sleutel aan zijn neef de latere scheepskapitein Jan David Peters (Petrus), zoon van de Wynand Johannes (A­-Tak).

Maar ook in de B-Tak lokt de zee. Het vierde kind van Willem Frederik en Jannetje Cornelia van der Tak, Bonifacius

Johannes (1825), kiest na een studie medicijnen en een korte carrière als apotheker, als scheepsarts het ruime sop.

Aan boord van het koopvaardijschip Amboina vindt Bonifacius op 24·jarige leeftijd reeds zijn vroege einde. Hij verdrinkt op de rede van Besoeki op Oost·Java. De 'zeevaarders' binnen ons geslacht Wijnand Johannes (1823), Jan David Peters (1831) en Bonifacius moeten ongetwijfeld in Rotterdam bij tijd en wijle elkaar hun liefde voor de zee hebben bekend. Hun verhalen zijn helaas niet bewaard, maar hun namen zijn gevestigd en liggen vast.

Slot

In de beperking toont zich de meester, maar tegelijkertijd is die er verantwoordelijk voor dat velen niet worden genoemd. De vrouwen van ons geslacht bijvoorbeeld. Een stamboom zonder hen is ondenkbaar. Tenslotte vormen vrouwen de helft van de wereldbevolking en liggen onverbrekelijk aan de basis van elk geslacht.

Toch worden alle lijnen van alle stambomen ter wereld nog steeds getrokken langs louter mannen. Voorlopig moeten we hierin berusten, ons troostend met Pythagoras die schreef: beijver u niet om stof tot geschiedenis bij te dragen: het gelukkigste zijn degenen, waarover men weinig spreekt.

Tilburg, 22 oktober 1998.
Henny Zetteler

gedigitaliseerd en bijgewerkt:
Deventer, 28 oktober 2010 en 10 juli 2014
Jop Planje